‘Let jij even op mama?’ vraagt mijn vader en weg was hij. Even naar… Ja, waarnaar eigenlijk? Iets eten waarschijnlijk. Het Indische snoepgedrag zat diep verankerd in zijn DNA. Dat kreeg je er niet uit…Hoeveel keiharde Hollandse winters je er ook tegenaan gooide. Nu ik terugdenk, weet ik bijna zeker dat hij een saucijzenbroodje is gaan eten. Volgens zijn dieetlogica, maakten die je niet dik want er zat geen suiker in. Dat wil zeggen: ze smaakten niet zoet.
Op mama letten dus. In een drukke Bijenkorf. We stonden bij de sjaaltjes beneden. In die tijd was ze dol op sjaaltjes, die ze om haar hoofd droeg als vrouwen op het Turkse platteland. Zo haal je me niet van school, bezwoer ik haar. Iets wat ze plechtig beloofde en zich geen buil aan kon vallen want ze haalde me nooit van school. Daar was ik allang te groot voor.
Waarom ik op haar moest letten, daar vroeg ik niet naar. Het was vanzelfsprekend dat ik op mama lette. Mama was ons kind. Ze was kwetsbaar en onvoorspelbaar. Misschien zou ze het ineens warm krijgen en wilde ze stante pede naar buiten. Door een draaideur, ging ze niet omdat ze bang was daarin vast te blijven zitten. Dus moest er snel een deur worden gezocht die rechtstreeks openging. Of wie weet, wilde ze naar boven, naar de boekenafdeling. Dan moesten we zoeken naar een trap. Met de lift durfde ze niet.
Opletten dus. Een eufemisme. Aanvoelen, moest ik. Anticiperen op wat zij zou kunnen …Voordat de paniek toesloeg al een oplossing hebben bedacht. De brand blussen voordat ie was uitgebroken.
Die dag in de Bijenkorf faalde ik aan alle kanten. Ik raakte haar kwijt. Toen ik me realiseerde dat zij was verdwenen, voelde ik een hand op mijn schouder.
‘Waar is mama?’
‘Weg…’
‘Hè…hoe kan dat nou?’
‘Ineens was ze weg.’
‘Jij zou toch opletten…’
Op hetzelfde moment, kijken we omhoog naar de roltrap. Daar gaat ze…Daar gaat ons kind. Helemaal alleen naar boven. Ze ziet ons nu ook en werpt een woedende blik naar mijn vader. Daarna gaat het allemaal snel. Mijn vader en ik hebben geen woorden nodig. De roltrap wordt het niet. Teveel mensen. Als een goed op elkaar afgestemd team, rennen we naar de trappen. Op de eerste etage is ze niet. Nog een trap op.
‘Mama zal wel boos zijn,’ hijgt mijn vader.
‘Op mij?’
‘Nee, op mij natuurlijk.’
Hoewel dit een opluchting zou moeten zijn, is het dat maar gedeeltelijk. Ik vind het ook erg als zij boos is op hem. Soms vind ik dat zelf erger omdat hij er dan zo zielig uitziet en ik niets kan doen om hem te beschermen.
Claudia Biegel
12/4/2015